Er zijn maar weinig mensen die helemaal niet aan geld denken. Ze ontstaan af en toe door een toevallige genetische mutatie en sterven dan van armoede weer uit. Op die manier krijgen ze nooit een stevige evolutionaire tak. De homoseksuelen hebben een vergelijkbaar probleem. Beide menstypen zijn, bij gebrek aan een robuuste reproductie, gedwongen steeds opnieuw te ontstaan. Voorouders hebben ze om die reden niet, maar hun gedoemde antecedenten gaan terug tot in de oersoep; het waren de microben die niet aten en de microben die zich niet vermenigvuldigden.
Aan de andere kant zijn er óók maar weinig mensen die uitsluitend aan geld denken. De meesten onder ons denken namelijk wel constant aan wat ze met geld kunnen doen, maar zelden of nooit aan het geld zelf. Ze kunnen dan ook niet echt over geld praten, alleen over welke kant het op rolt en hoe het eruitziet. Al vinden ze geld ontzettend belangrijk, eigenlijk weten ze niet wat het is.
Wanneer ze met soortgenoten onder elkaar zijn is dat geen probleem, dan zegt er bijvoorbeeld één: ‘Geen geld naar Griekenland!’ en een ander: ‘De gulden was zo gek nog niet!’ en een derde: ‘Laat de banken er maar voor opdraaien!’ en ze zijn het allemaal roerend eens.
Maar dan is er plots een koele stem die tegenwerpt dat ze met deze oplossingen niet kunnen voorkomen dat de luxaflexiteit boven de Pangasiusnorm uit stijgt, of dat je zo de wigwam in de vaste dekkingsaftrekindex niet marktconform kunt ombuigen. De opiniemakers kijken verbijsterd achterom. Daar zit hij: de ex-topman van Simon & Garfunkelhouse Coopers, ex-voorzitter van het Centraal Financieel Economisch Planbureau Instituut, megahoogleraar emeritus econometronomologie in ruste aan de Universiteit van Ede-Wageleidendelft en erelid van de V&D, de financieel filosoof, de man met niets anders aan zijn hoofd dan de wetten van het geld.
Het gat tussen hem en de overige sprekers is zo groot dat alleen ontzag en minachting het kunnen vullen. De financieel filosoof kan ons maken of breken, naar het schijnt, met het zeldzame talent dat hem in staat stelt naar geld te kijken als ding an sich. Er wordt zelfs beweerd dat hij niet alleen begrijpt wat geld is, maar het ook in hoge mate bepaalt, dat met zijn verdwijning de betekenis van geld weer open zal zijn voor ieders interpretatie, met onbekende gevolgen.
Als iemand die zo min mogelijk aan geld denkt, een verwijtbaar vage positie die me regelmatig het gevoel geeft de wereld een zelfmoord verschuldigd te zijn, ontdoe ik me van het angstige onderwerp met een dubbelhartige verzuchting. Hoewel niets verandert zonder geld, zou er zonder geld waarschijnlijk niets veranderen.