A: Wie zijn die mensen?
B: Beroemde Nederlandse podiumkunstenaars.
A: Waarom zijn ze beroemd? Ze staan alleen maar half ingeleefd te schreeuwen tegen een zwarte achtergrond.
B: Okee, dit is lelijk, maar daar moet je ze niet op afrekenen. Ze schreeuwen nu om geld.
A: Geld waarvoor?
B: Geld om verder te gaan met het belangrijke werk dat ze deden.
A: Wat voor belangrijk werk deden ze dan?
B: Nou, ze maakten bijvoorbeeld confronterend theater.
A: Wat moet ik me daarbij voorstellen?
B: Ach, dat ken je toch wel? Rauw, vervreemdend acteerwerk.
A: Half ingeleefd schreeuwen?
B: Precies. En dan een functioneel decor. Meestal vrij sober.
A: Zwarte achtergrond?
B: Ja! Zie je wel dat je het kent.