Mevrouw bij het raam van de trein kijkt naar buiten. Ze heeft korte blonde haren. Grijs rond de kruin.
Mevrouw bij het raam van de trein draagt een trouwring. Haar zwarte jas glanst. Kan tegen de regen.
Mevrouw bij het raam van de trein. Haar koffer wiebelt. Naast haar ligt een krant. Die leest ze niet.
Mevrouw bij het raam van de trein geeft een kuchje. Haar ringhand houdt de andere vast. Ritst haar jas dicht.