In Utrecht is een studentenkamer vrij
Met ongehinderd uitzicht op de maatschappij
Beton en steen staan gestapeld op een rij
Rubber en metaal komen brullend voorbij
De mens regeert al dat dode materiaal
Hij is niet dood maar leeft ook niet helemaal
Hij is niet harig en ook niet kaal
In de maatschappij staat de mens centraal
De maatschappij gaat ’s morgens vroeg op pad
En als ze dan weer terugkomt is ze afgemat
Van regen wordt de maatschappij nat
Op vrijdagnacht is de maatschappij zat
En uit de verte, helemaal ontdaan
Kijkt de vorige bewoner ons treurig aan
Hij moest bij zijn vensterraam vandaan
En stevig in de maatschappij gaan staan
De maatschappij neemt hem dankbaar in zich op
Eerst kwam ze tot zijn knieën, nu tot aan zijn kop
En komt er een eind aan zijn getob
Dan schrikt de maatschappij en roept ze: stop