A: Wat gaat het lopen zwaar, nu we iedereen in onze zak hebben.
B: Laten we zó gaan zitten dat we hen pletten.
A: Dood gewicht is zwaarder.
B: Laten we dan elkaar pletten.
A: Je vergeet onze wil te leven.
B: Hebben we die nog?
A: Hij heeft ons…
B: In zijn zak?
A: In zijn stinkende, donkere, vochtige zak.