Skip to content

Making of

I
Ik schreef het in een balorige bui, na een mislukte date. Moe en chagrijnig was ik en meer dan een beetje beschonken. Zonder er echt bij na te denken opende ik mijn tekstverwerker en begon in het wilde weg mijn toetsenbord te ranselen. Het was puur afreageren wat ik deed, alles even de vrije loop laten. De woorden bleven komen, geen idee waarvandaan. Een groot taalreservoir leek onder extreme druk opengebroken en de taal stroomde nu ongecontroleerd door mijn armen en mijn handen naar mijn vingers, die als losgeslagen tuinslangen over de knoppen kronkelden. Ik heb gehuild om pagina eenentwintig, ik heb gelachen om pagina achtendertig en gesidderd bij pagina vijftig, maar bleef me ervan bewust dat deze diepe emoties eerder de woordenstroom op gang hadden gebracht dan andersom.

De zon verwarmde mijn ongeschoren kin en kramp versteende mijn handen. Het was vijf uur. Ik klikte instinctief op ‘Afdrukken’ en kroop bijna op de tast naar bed, terwijl mijn oude printer zichzelf zoemend en klakkend in gereedheid bracht.

II
Een harde schreeuw en een dreun vlakbij mijn bed wekten me abrupt. Op de vloer van de kamer lag mijn vriend en studiegenoot François. Een potlood rolde van mijn bureau en viel met de punt omlaag op zijn kruin. Een nogal plichtmatige ‘au’ volgde. Ik wilde hem vragen wat hij kwam doen, maar toen daagde het plotseling: ik had die ochtend met hem afgesproken om het over Simon Vestdijk te hebben. Eén van mijn huisgenoten had hem zeker binnengelaten.

François vroeg me waarom hier overal papieren lagen. Hij had zijn nek wel kunnen breken. Half overeind gekomen zag ik hem het manuscript van die nacht in verfomfaaide toestand onder zijn lichaam vandaan trekken. De printer stond op het metalen kastje de vermoorde onschuld te spelen.

‘Sorry,’ zei ik. ‘Ik ben vergeten de documentlade uit te klappen.’
‘Wat is dit voor verhaal?’
‘Iets wat ik er vannacht uitgeknald heb. Ik moet het nog nalezen, maar ik denk dat het heel matig is, hoor. Echt geklad.’

François legde, nog steeds zittend, de pagina’s op volgorde en terwijl hij dat deed, las hij hier en daar een stukje, of scande het. Soms zag ik hem fronsen en ving automatisch aan met excuses voor de onafheid en waarschijnlijke flauwheid van het verhaal, maar François antwoordde niet. Hij las steeds langere stukken, waarbij hij dan weer fronste en dan weer in verbazing zijn hoofd schudde. Eén keer viel zelfs zijn mond een stukje open. De laatste vijf of zes pagina’s las hij helemaal en voor zijn doen erg langzaam. Daarna stond hij op met de stapel in zijn handen en keek me bevreemdend aan.

‘Matig, toch?’ peilde ik, maar ik voorvoelde dat zijn mening van een heel andere orde was. Nieuwsgierige verwachting kietelde mijn ingewanden. Omdat ik me niet kon herinneren wat ik had geschreven, was het oordeel van François nu allesbepalend.
‘Matig!’ François wapperde met het manuscript. ‘Hier is niks matigs aan, beste man. Dit is slécht.’

2 commentaren