Skip to content

Kunst, de symbolische strijd tegen de overheid

Een reactie op Michiel Lieuwma’s Dwars tegen alle kunsthaat in.

Er bestaat tenminste één situatie waarin de pessimist zich minder zorgen maakt dan de optimist, namelijk wanneer zelfs de optimist moet toegeven dat we de verkeerde kant op gaan. Dat ‘de verkeerde kant op gaan’ is echt iets voor een geschrokken optimist om te zeggen. De crisis is voor hem een abrupte koerswijziging, die zijn zonnige uitzicht bedreigt. In de ogen van de pessimist gingen we altijd al de verkeerde kant op, het is onze favoriete richting. Hoe slecht deze visie ook gewaardeerd wordt op verjaardagsfeestjes, ze biedt als voordeel een zekere immuniteit voor slecht nieuws. In zekere zin bestáát er geen slecht nieuws, alleen slecht ouds. Pessimisme tempert genot, maar ook paniek.

Ik ken mijn oud-klasgenoot Michiel Lieuwma als een relatieve optimist, dat wil zeggen: in relatie tot mij, en ik lees in zijn sympathieke oproep Dwars tegen alle kunsthaat in een oprechte, fonkelende verontwaardiging over de culturele bezuinigingsplannen van het kabinet Rutte en de algemene haat die ze rechtvaardigt. Een rasoptimist zou ik hem niet noemen, daar hij zich op zijn beurt distantieert van de lui die schamperen dat ‘de kunsten zich toch altijd wel zullen redden’. Inderdaad, zij zijn de échte bon vivants. Maar ‘zéér pessimistisch’, zoals Lieuwma zichzelf omschrijft, nee, daarvoor lijkt hij nog te diep geschokt. Hij is, denk ik, vooral bang een pessimist te moeten wórden als wat hij vreest werkelijk gebeurt: de inkapseling van de kunst door het bestel, de Endsieg van de marktwerking, van ‘leukheid’ en van ‘nut’.

Lieuwma durft ons niet voor te houden dat protesten dit verschrikkelijke tij nog kunnen keren, maar roept desondanks op tot een ‘symbolische strijd’. Omdat hij niet zegt hoe hij die symbolische strijd precies voor zich ziet, neem ik aan dat hij de recente protestacties bedoelt: Nederland Schreeuwt Om Cultuur, de Mars der Beschaving et cetera. ‘Symbolisch’ lijkt me een goede kwalificatie voor deze initiatieven. Ik zou bijna zeggen ‘ceremonieel’. Ze doen me denken aan Ronald Giphart die hoorde dat Theo van Gogh was vermoord en twijfelde of hij zijn voorstelling die avond nou als statement moest afgelasten of juist als statement moest laten doorgaan. Ik gok dat de toeschouwers het allebei een mooi statement hadden gevonden, mits een afzegging ook betekende dat ze hun geld terugkregen… en meteen graag! Een symbolische strijd kan over het algemeen rekenen op symbolische steun en symbolische overwinningen. Er zijn kunstenaars die het werk neer willen leggen en witte kruizen publiceren! Dat is vergelijkbaar met in hongerstaking gaan omdat je geen eten meer krijgt. Heel symbolisch inderdaad. Maar de echte strijd hebben ze bij voorbaat verloren.

Wat is dan de echte strijd? Nou, het spijt me lieve demonstranten, maar die is nog steeds precies dezelfde als voor de bezuinigingen. Ik voer de strijd op dit moment, terwijl ik probeer hier een goede zin van te maken, tegen de vermoeidheid en de walging in, een zin die misschien bij iemand blijft plakken. Wat een eenzame strijd is het, en saai ook, om steeds maar weer op te schrijven wat ik denk en dat de wereld in te sturen, terwijl de meeste mensen het niet eens willen weten. En als iemand het wél wil weten, dikke kans dat het om de verkeerde redenen is. Ik heb de overheid nooit als een bondgenoot van de kunsten gezien, meer als een vijand die zo log, mak en dom is dat de kunsten er misschien wat aan konden hebben. Nu is de vijand wakker en boos en lastiger voor het karretje te spannen. Ik zie daarin geen reden voor verontwaardiging. Waarom zou Mark Rutte mij moeten willen subsidiëren? Ik wil hem ook niet subsidiëren. Ik vind hem net zo’n minkukel als zijn voorganger en hij mag me daar gerust om haten.

Een kunstwerk is als een bloem die uit een enorme mesthoop groeit. Die mesthoop is de samenleving, mocht je dat nog niet doorhebben: een rotte, stinkende berg van menselijke middelen. Pas als de bloem een bepaalde hoogte bereikt, kun je haar geur opsnuiven zonder er de poep doorheen te ruiken. Het zijn zulke hoge bloemen, laten we zeggen de zonnebloemen, die de indruk wekken los te staan van de mesthoop, ze zien er eenzaam en onafhankelijk uit tussen de ordinaire madeliefjes en paardebloemen. Schijn bedriegt. Ook de lange, ranke steel van de zonnebloem wortelt uiteindelijk in dezelfde gore drek, omwille van voedingsstoffen die nodig zijn om zo mooi naar de hemel te kunnen reiken. Maar dat zonnebloemen mest nodig hebben, wil niet zeggen dat de mest er is óm zonnebloemen te produceren. Mest is gewoon mest en we mogen heel blij zijn dat er per ongeluk af en toe iets moois uit groeit.

Als ik al zo aardig ben om de overheid niet als deel van de mest te zien, dan is ze hooguit een mestkever die de drollen in min of meer gelijke balletjes rolt. Op haar best houdt de overheid zich bezig met het algemeen nut, de ordelijke verdeling van de mest. Momenteel hebben we een overheid die zelfs daar niet zo om maalt, die er genoegen in schept een drol onder de drollen te zijn en verder niets. Het zij zo. Met kunst houdt geen enkele overheid zich werkelijk bezig. De meeste mestkevers kunnen niet vliegen, ze zien de zonnebloemen daarom altijd op de minst gunstige manier: van onderen en uit de verte. Het schoonheidsideaal van een mestkever is een mooi rond balletje poep. Een zonnebloem heeft baat bij de mestkever als hij de mest toevallig haar kant op rolt en last van de mestkever als hij de mest toevallig bij haar weg rolt.

Kunst heeft met algemeen nut niets te maken. Kunst is een prachtige parasiet, superieur aan zijn gastheer, en het zou de kunst ten goede komen als haar plegers zich dat zouden realiseren, in plaats van op straat te gaan roepen dat ze heus wel nuttig zijn. Zij, de kunstenaars, zijn er namelijk om ons eraan te herinneren dat niets hóórt. En als politici en ambtenaren iets belangrijk vinden, dan is het wel hoe het hóórt. Dit maakt kunst en overheid natuurlijke vijanden. Het is de gewoonste zaak van de wereld dat die twee elkaar naar het leven staan. Als ze elkaar beginnen te omarmen, dán moet je pas uitkijken.

Kunstenaars mogen hier vrij rondlopen. Ze worden niet in gestichten gestopt of verbrand. De strijd is al symbolisch van zichzelf. Nog symbolischer en er blijft niets van over. Kunstenaars die een spandoek nodig hebben om zich hoorbaar te maken, zijn fantasieloze, huilende slaven. Ze voeren een valse strijd, waarin ze Rutte kans na kans geven om zich te beteren. Het liefst willen ze zo snel mogelijk weer vriendjes met hem worden. Op zulke kunstenaars kan niet genoeg worden bezuinigd.

(Deze tekst is ook te vinden op Dewereldmorgen.be)
.